|
Nachtelijke bezoeker
Onder de dekmantel van de nacht kwam Nicodemus Jezus bezoeken, een overste van de Joden, lid van het sanhedrin en leraar in Israël. Waarom deed Hij dit en waarom op die tijd?
“Terwijl Jezus te Jeruzalem was, op het Paasfeest, geloofden velen in zijn naam, doordat zij zijn tekenen zagen, die Hij deed”
vertelt de apostel Johannes in zijn evangelie (2:23). Over het algemeen was dit het oppervlakkige geloof van de grote massa, geïmponeerd door wat zij zagen gebeuren, maar zonder te begrijpen waar het in wezen om ging. Zij beseften niet dat de genezing van blinden en lammen vooruitwees naar de toestand van volmaaktheid die zal heersen in het toekomstige Koninkrijk Gods, waarvan Jesaja profeteerde:
“Dan zullen de ogen der blinden geopend en de oren der doven ontsloten worden; dan zal de lamme springen als een hert en de tong van de stomme zal jubelen” (35: 5,6).
Van hun godsdienstige leiders ontvingen zij geen steun, integendeel:
“Toen de overpriesters en de schriftgeleerden de wonderwerken zagen, die Hij deed… namen zij dat kwalijk” (Matth. 21:15)
— zij vreesden hun gezag bij het volk te zullen verliezen. Bovendien waren ze geprikkeld door Jezus’ optreden, kort tevoren, in de tempel, toen Hij deze op drastische wijze zuiverde van de kwade praktijken die daar werden uitgeoefend ten nadele van de tempelgangers die er kwamen offeren.
Maar er was dan
“iemand uit de Farizeeen, wiens naam Nicodemus was, een overste der Joden; deze kwam des nachts tot Hem” (Joh. 3:1 e.v.).

Van Nicodemus weten we niets meer, met enige zekerheid, dan de schaarse mededelingen die Johannes ons in de loop van zijn evangelie gedaan heeft.
We vernemen dat hij voor Jezus heeft gepleit tegenover zijn medeleden van de Hoge Raad (7:45-52), en na Jezus’ dood geeft Nicodemus openlijk blijk van zijn eerbied voor hem door de specerijen te brengen,
“een mengsel van mirre en aloë, ongeveer honderd pond”,
nodig om het lichaam van Jezus te balsemen (19:39)
Verder wordt in de Talmoed, het boek van rabbijnse wijsheid en overleveringen van de Joden, verzameld in de eerste eeuwen na Christus, een Nicodemus vermeld die wel met de nachtelijke bezoeker van Jezus wordt vereenzelvigd, als één van Jezus’ discipelen en één van de drie rijkste Joden uit de tijd toen de Romeinse veldheer Titus Jeruzalem belegerde. Omdat deze Nicodemus zich tot het christendom had bekeerd verloor hij zijn bezittingen en verviel met zijn familie tot bittere armoede.
Nicodemus kwam in de nacht want het sanhedrin had officieel een vijandige positie ten opzichte van Jezus aangenomen, dus een lid van dit lichaam zou het niet aandurven openlijk een ander standpunt in te nemen. Even later merkt Johannes op:
“En toch geloofden zelfs uit de oversten velen in Hem, maar ter wille van de Farizeeën kwamen zij er niet voor uit, om niet uit de synagoge te worden gebannen” (12:42).
Door naar Jezus toe te gaan bracht Nicodemus zijn positieve instelling tot uitdrukking, en nog meer in het van eerbied getuigende “Rabbi” waarmee hij hem aansprak. Zelf een door de Joden officieel erkende rabbi richt hij zich zo tot hem die formeel geen recht op die titel had (vergelijk 7:15: “De Joden dan verbaasden zich en zeiden: Hoe is deze zo geleerd zonder onderricht te hebben ontvangen?”).
“Wij weten”,
verklaart Nicodemus,
“dat Gij van God gekomen zijt als leraar; want niemand kan die tekenen doen, welke Gij doet, tenzij God met hem is”.
De wondertekenen hadden het bewezen:
“Van eeuwigheid is het niet gehoord, dat iemand de ogen van een blindgeborene geopend heeft. Als deze niet van God was gekomen, Hij had niets kunnen doen” had de genezene zelf getuigd (9:32,33).
Geboren uit water en Geest
Voor de heer Jezus is het getuigenis van Nicodemus echter lang niet voldoende en met de diepe nadruk van een tweevoudig
“voorwaar” (Hebr.: Amen – het is vast, zeker),
gevolgd door het
“Ik zeg u”
van zijn gezag, stelt Jezus:
“tenzij iemand wederom geboren wordt, kan hij het Koninkrijk Gods niet zien”. (Johannes 3:3)
In “wederom geboren” heeft het Grieks zowel de betekenis van ‘opnieuw geboren’ als van boven geboren’ worden. Deze taal kan aan Nicodemus niet geheel vreemd zijn voorgekomen want onder de Joden werd iemand uit de heidense wereld die voor het Jodendom koos en tot een proseliet werd dikwijls met een pasgeboren kind vergeleken. Dat Nicodemus toch slechts ingaat op het natuurlijke aspect van Jezus’ woorden geeft aan dat hij in het onzekere verkeert omtrent de exacte bedoeling hiervan. Dan verduidelijkt de meester, weer met nadruk:
“Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, tenzij iemand geboren wordt uit water en Geest, kan hij het Koninkrijk Gods niet binnengaan” (v. 5).
“Geboren uit water”: ook hiermee moet Nicodemus vertrouwd zijn geweest, en wel i.v.m. de proselietendoop. De tot het Joodse geloof overgegane heidenen moesten een doop door onderdompeling in water ondergaan om zich te zuiveren van de onreine heidense praktijken waar ze zich mogelijk mee opgehouden hadden. Bovendien moet Nicodemus bekend zijn geweest met de waterdoop die door Johannes de Doper werd verricht en met diens getuigenis:
“Bekeert u, want het Koninkrijk der hemelen is nabijgekomen… Ik doop u met water tot bekering”
en:
“Ik heb u gedoopt met water, maar Hij (de Messias) zal u dopen met de Heilige Geest” (Matth.3:2,11; Mar. 1:8).
Het “water der bekering” duidt een omkering aan die in een mens moet plaatsvinden: zijn ‘oude ik’ moet sterven en een nieuw leven beginnen. Het verlangen en de wil hiertoe dienen aanwezig te zijn, en het geloof dat God de bron is van alle leven, zowel het natuurlijke als het geestelijke; beide zijn afhankelijk van een geboorte.
“Nieuwheid des levens”
In het Oude Testament vindt men al aanduidingen van een leven dat boven het natuurlijke leven uitgaat, bijvoorbeeld:
“Gij maakt mij het pad des levens bekend” (Ps. 16:11)
en:
“Een boom des levens is zij (de wijsheid van God) voor wie haar aangrijpen, wie haar vasthouden zijn gelukkig te prijzen” (Spr. 3:18).
In het Griekse Nieuwe Testament worden de beide soorten van leven onderscheiden door verschillend woordgebruik. Voor het natuurlijke leven staat bios en voor het leven uit God zoe. Bijvoorbeeld:
“… opdat wij een stil en rustig leven (bios) mogen leiden”
en:
“in het Woord was leven (zoe)”
of:
“Wie de Zoon heeft, heeft het leven (zoe) ” (2 Tim. 2:2; Joh. 1:4; 1 Joh. 5:12).
Om de wedergeboorte tot dit nieuwe leven tot uitdrukking te brengen heeft God de doop door onderdompeling ingesteld. De apostel Paulus noemt dit:
“het bad der wedergeboorte en der vernieuwing door de heilige Geest” (Titus 3:5).
En wanneer Christus tegen Nicodemus spreekt over de wedergeboorte uit water en Geest doelt hij kennelijk op deze doop, die een beeld is van een begrafenis van het ‘oude ik’ en opstaan tot nieuw leven in Christus. Paulus schrijft aan de Romeinen:
“Wij zijn dan met Hem (Christus) begraven door de doop in de dood, opdat, gelijk Christus uit de doden opgewekt is door de majesteit des Vaders, zo ook wij in nieuwheid des levens zouden wandelen” (6:4)
“In nieuwheid des levens”, als een nieuwe schepping in Christus, “het begin, de eerstgeborene uit de doden”,
“de eerstgeborene der ganse schepping” (Col. 1:15,18).
Paulus leert ook:
“Zo is dan wie in Christus is een nieuwe schepping; het oude is voorbijgegaan, zie, het nieuwe is gekomen” (2 Cor. 5:17).
“Wat uit het vlees geboren is, is vlees, en wat uit de Geest geboren is, is geest”
vervolgt Jezus tot Nicodemus. ‘Vlees’ als tegenstelling van ‘geest’ is de menselijke natuur, onderworpen aan de zonde, “dienstbaar aan de zonde” noemt Paulus het, en hij zegt:
“Die in het vlees zijn, kunnen Gode niet behagen”,
en even eerder:
“want de gezindheid van het vlees is de dood, maar de gezindheid van de Geest is leven en vrede” (Rom. 7:26; 8:8,6,7).
De geboorte uit de Geest is de wedergeboorte die vanzelfsprekend alleen van God kan komen, het begin van een in wezen volmaakt leven dat eeuwigdurend is. Het is een gave van Gods barmhartigheid ten opzichte van de mens, die niet te peilen en niet te bepalen is.
“De wind blaast, waarheen hij wil, en gij hoort zijn geluid, maar gij weet niet, vanwaar hij komt of waar hij heengaat, zó is een ieder, die uit de Geest geboren is”
zegt Jezus hierover.
De vergelijking van de wind met “een ieder, die uit de Geest geboren is” zal Jezus zeker hebben gekozen omdat in het Aramees, waarin hij sprak en ook in het Grieks waarin Johannes schreef – het woord voor wind hetzelfde is als dat voor Geest. Van geen van beide kan iemand anders dan – God de loop bepalen. En toch zijn beide reëel: het geluid van de wind is te horen:
“gij hoort zijn geluid”
en het werk van de Geest is te zien:
“wij getuigen van wat wij gezien hebben”.
Maar de “leraar van Israël’ en in hem vrijwel het gehele joodse volk, verstaat deze dingen niet (vn. 8-11).
Jezus richt zich nu niet meer speciaal tot Nicodemus want hij is tot het meervoud overgegaan. Tegenover het beperkte “wij weten” (v.2) van Nicodemus stelt Jezus zijn “wij weten” (v. 11), en hij openbaart onder goddelijk gezag vele dingen aangaande hemzelf.
Zoals de Israëlieten in de woestijn een daad van geloof moesten stellen met betrekking tot de verhoogde koperen slang om van de dood verlost te worden (Num. 21:8), zo zouden ze dit ook dienen te doen tegenover de verhoogde Zoon van God, tot redding van de eeuwige dood.
Het Licht der wereld
“Want alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een ieder, die in Hem gelooft, niet verloren ga, maar eeuwig leven hebbe.”
Dit is wellicht de meest bekende tekst uit de Bijbel: Johannes 3:16. God wil dat alle mensen behouden worden en tot erkentenis van de waarheid komen (1 Tim. 2:4). Daartoe zond Jehovah Zijn eniggeboren Zoon als “het licht in de wereld”, maar de mensen
“hebben de duisternis liever gehad dan het licht”,
omdat in het licht van de waarheid hun boze werken aan de dag zouden komen.
“Maar wie de waarheid doet, gaat tot het licht”
besluit Johannes,
“opdat van zijn werken blijke, dat zij in God verricht zijn” (3:21).
Deze vrucht kan een discipel van Jezus slechts vóórtbrengen ziende op hem, want hij heeft verzekerd:
“Ik ben het licht der wereld; wie Mij volgt, zal nimmer in de duisternis wandelen, maar hij zal het licht des levens hebben” (8:12).
A.B.
+
Voorgaande
Door genade van God tot geloof komen
++
3 reacties